“Mijn levensgeschiedenis” van de kapitein Adrianus Vreugdenhil.

Kapitein Adrianus Vreugdenhil
Genealogiecode: D IX k
Door: Adrianus Vreugdenhil
Bron: manuscript
Foto: Adrianus Vreugdenhil

De ramp met de Salland, manuscript van kapitein Vreugdenhil
“Maar in het najaar moest ik mijn studie afbreken, want de K.H.L. stelde mij aan tot kapitein van de “Salland”, een goed vrachtschip, waarmee ik een ledige uitreis maakte, maar met een rijke lading voedingsmiddelen voor mens en dier in het hongerende Nederland terugkeerde. De Engelse regering verlangde dat wij ook eens een paar ladingen steenkool naar Las Palmas of een andere bunkerhaven zouden brengen, omdat het brengen van die steenkolen door de Engelsen zelf, al heel wat schepen en mensen had gekost en wij op de thuisreis van Argentinië af altijd een paar honderd ton kolen in één van die haven innamen. Zo werd de “Salland” één der eerste dat voor dat baantje werd aangewezen.

Ik vertrok op 10 januari 1917 van Amsterdam naar Cardiff, waar ik een volle lading steenkool innam. Ik vertrok om ongeveer 13.30 uur, moest op hoog bevel zonder navigatielichten varen en kwam ’s nachts in aardedonker bijna in een kop-op-kop botsing met een groot Engels transportschip, dat vol mensen aan dek was, maar die ook zonder navigatielichten voer. Door op het laatste nippertje uit te wijken, passeerde ik dit schip op nog geen 15 meter afstand, maar wij bleven vrij van elkaar. Ik moest aanhouden op Wolf Rock en toen ik die vuurtoren passeerde, zette de stralen van dit licht mij keer op keer “in het zonnetje”, waarmee ik niet zo was ingenomen. Ik liet de beide reddingboten buitenboords draaien, klaar om te vieren en die botengoed provianderen, zodat ik met zuinig rantsoeneren het wel twee tot drie weken zonder gebrek te lijden, zou kunnen uithouden. Ik bleef bij de hand en gaf de officier van de wacht opdracht om, zodra er iets bijzonders zou gebeuren, een ontploffing of wanneer er misschien zou worden geschoten, de machines te laten stoppen en op achteruit te zetten om de vaart uit het schip te halen. Zou je snel reddingboten moeten gebruiken, dan zouden die bij een vaartlopend schip mogelijk ondersteboven worden getrokken.

Er stond een koude oostenwind met tamelijk wat zee en ik stond met alle licht goed afgedekt in de kaartenkamer en dacht dat ik nu wel zo een beetje uit de zone, waar ik onderzeeboten kon verwachten, vandaan was. Het was de 13e reis van de “Salland” in onze dienst, de 13e dag sedert mijn vertrek uit Amsterdam en het 13e uur nadat ik uit Cardiff was vertrokken; ik ben niet bijgelovig! Ik stond met mijn passer in de hand over de kaart gebogen, toen er een harde ontploffing in het achterschip plaatsvond.

De ondergang van de Salland
Op deze 10 januari 1917, midden in de 1steWereldoorlog, vertrok het s.s. “Salland ” uit Amsterdam voor een reis naar Buenos Aires in Argentinië. In het Engelse Kanaal, op 23 januari 1917 ’s morgens om 5.20 uur Greenwich-tijd, werd op 48º 50′ N.B. en 6º 40′ W.L., op ongeveer 60 mijlen WtN van Quessant (een eilandje bij Brest in Bretagne), de “Salland ” getorpedeerd door de Duitse onderzeeboot “U 55”. Na een geweldig klap vloog een vuurstraal uit de machinekamer, de masten zwiepten als rieten, de schoorsteen rammelde en het schip werd gedeeltelijk uit het water getild. Het was getorpedeerd zonder enige waarschuwing! De dubbele bodem was vernield en de schroefastunnel ingedrukt. Het drijfvermogen schoot weldra te kort, het achterschip zonk snel en verdween onder water. Het schip was reddeloos verloren. Adieu, goed schip! Met grote weemoed verliet ook de kapitein Vreugdenhil zijn schip. De 38 koppige bemanning ging in de reddingboten.

Kapitein Adrianus Vreugdenhil
Genealogiecode: D IX k
Door: Adrianus Vreugdenhil
Bron: persoonlijke verslag
Foto: Adrianus Vreugdenhil

De ondergang van de “Salland”.
Meteen ging het achterschip tot aan de railing onder water. De bemanning, die ik te voren had gezegd, niet ongekleed te gaan slapen en geen grote packages mee te nemen bij eventueel ongeval, kon meteen de boten bemannen. Door de achteruit draaiende machines was de vaart uit het schip en acht nagekomen manschappen konden nog plaatsnemen in één van de beide werksloepen, die ik ook maar klaar had laten hangen. Na nog een tweede vuurpijl te hebben afgeschoten, liet ik mijzelf langs de takel in de werkboot zetten. Het schip begon nu vaart te maken in achterwaartse richting met het achterschip onder water. Ik blies op mijn fluitje, waarop de drie voorboten op tamelijk hoge zee bij elkaar kwamen en vroeg hoeveel man zij elk aan boord hadden. Het bleek dat alle 38 man in de reddingboten zaten. Ik beval hen de lampen aan te steken en het zeiltuig gereed te maken om straks gezamenlijk onder zeil te gaan naar Lorient op de Franse kust of een plaats daar in de buurt en om bij elkaar te blijven, al kon de één sneller zeilen dan de andere. Ondertussen kwam dat achter uitvarend schip half onder water in een cirkel op ons toe. Zou het ons nog willen scheppen? Ik riep de andere boten toe te maken dat zij uit de weg bleven. Maar even voor het schip dicht bij ons was, ging het recht overeind staan. Ik kon iets erin horen rommelen. Ik denk dat de voorste 4000 ton steenkool door de schotten brak en ketels en machine meesleurde. Daarop verdween het in loodrechte stand met de kop omhoog. Het vroeg wat het misdaan had om zo te worden behandeld!

Toen het een beetje begon te schemeren zag ik een driehoekig zeiltje, ik dacht van een visserman. Maar het werd snel groter en ik dacht dat het dichter bij was dan ik eerst vermoedde.  Opeens schoot  een torpedobootjager tot dicht bij ons, die allereerst ons toeriep: “Put out your lamps”, na beantwoording van vragen over thuishaven, herkomst en bestemming, konden we langszij komen. Ik zag toen dat vóór en achter de kanons waren uitgezwaaid, dat alleen rode lichten werden gebruikt, natuurlijk om minder verre zichtbaarheid. Ik zag dat dit vrij grote schip geen reddingboten aan dek had staan en na op de commandobrug kennis te hebben gemaakt met de commandant van H.M.S. “Hope” vroeg ik hen mijn reddingboten aan dek te zetten voor het geval er iets zou gebeuren, waarbij ik hem erop attent maakte dat ik die boten goed zou laten provianderen. Maar hij zeide dat hij dat volgens zijn instructies niet mocht doen. Na met de Admiraliteit in Londen te hebben getelegrafeerd, bracht hij ons met 38- mijls vaart naar Plymouth, waar wij die middag omstreeks 16.00 uur aankwamen. Nadat ik hem hartelijk had bedankt voor onze redding en ons uit de boten te hebben genomen en aan wal te hebben gezet, vertrok hij onmiddellijk weer naar zijn kruispost.

Ik bezorgde mijn mannen een behoorlijk onderkomen en een goed maal, kocht nog wat kleren voor sommigen van het machinekamerpersoneel en zat, na nog bij de Nederlandse consul een scheepsverklaring te hebben afgelegd, ’s avonds met de hoofdmachinist en de eerste stuurman aan de haard in een hotelletje ergens bij de kade, dat op de haven uitzag. Toen pas drong het tot mij door wat er gedurende de laatste twee dagen was gebeurd. Ik had een telegram vanaf de jager naar mijn rederij gezonden en één naar mijn verloofde, wier portret het enige was dat ik nog had gered en in mijn binnenzak droeg.

Het was zondag en in alle sigarenwinkels hing het bericht voor de ramen dat de “Salland” was getorpedeerd en gezonken, maar dat alle 38 opvarenden waren  gered.  Die  zondag  was er niemand op het  kantoor geweest en daarbij kon de directie het torpederen van één van haar schepen het eerst achter de vensters van de sigarenwinkels lezen. Voortaan werd er een mannetje  aangewezen om eventueel op  zondag aangekomen telegrammen te ontvangen.

Door bemiddeling van onze Londense agent, de heer Wainwright, kon ik mijn mannen in twee zeemanshuizen onderbrengen. De Noordzee werd aan ieder schip door de Duitsers verboden te bevaren en het laatste schip, dat nog toegestaan werd over te varen, een schip van de Batavier Lijn, was al volgeboekt. Zo kwam het dat ik wel vier maanden in Londen verbleef, waar ik in een zogenaamd “temperance hotel” logeerde, waar ik al spoedig met het personeel van het agentschap ging meewerken, alsof ik er deel van uit maakte en ik vond het ook héél prettig.

In mei kreeg ik de gelegenheid om met een schip van de K.N.S.M. over te varen. Dat was een heel risico, want dat schip was door zijn lange ligtijd te Falmouth, erg aangegroeid en kon niet meer dan zeven à acht mijl per uur lopen, maar door met een sierlijke boog over de Noordzee te varen en uit de buurt van de Nieuwe Waterweg te blijven, kwamen we midden op de dag om circa 11.00 uur te IJmuiden aan.

De overige opvarenden van de “Salland” bleven in Londen onder toezicht van de Eerste officier. Op die riskante reis naar Nederland ben ik geen ogenblik bang geweest voor mijzelf, maar wel voor die koffer met mooie dameskleding-spulletjes, die ik van tijd tot tijd in Oxford Street had gekocht, want in Nederland was niet veel meer te koop. Wat waren mijn verloofde en mijn toekomstige schoonmama dol van vreugde toen die koffer met textiel werd geopend.”

Kapitein Vreugdenhil.

Tot zover het boeiende en persoonlijke verslag van de kapitein Vreugdenhil over de ondergang van de”Salland”, werd toegezonden door L.L. von Münching, samensteller van het boek over het “Wel en wee van de Amsterdamse rederij ‘de Koninklijke Hollandsche Lloyd’ “.