Loes van Dalen – Vreugdenhil “Het werd en bleef Walcheren”

Gemeente Veere op Walcheren
Loes van Dalen-Vreugdenhil
Genealogiecode: X e.3
Door: Redactie – Jaap
Bron: Redactie – Jaap
Foto: Familiestichting

Dat mijn negen jaar jongere nicht Loes Vreugdenhil (K X e.3), dochter van mijn oom Arend en tante Dit, een zwak voor de provincie Zeeland had en met name voor het eiland Walcheren, wist ik. Een opmerkzaam lezer zal zelfs vaststellen dat dat ooit in de Vreugdeschakel is vermeld. Maar dat Loes zo weg is van het land, waar in januari `koud de wind weer tangs je wangen komt stromen en tot d’einder ’t lente voelen ligt uitgestald’ (Hans Warren), heel in het bijzonder van Zoutelande en omgeving, dat je slechts van een passie kunt spreken, dat wist ik niet.

Na lezing van haar boek `Wij zijn goed gezond en hopen van u hetzelfde’ ben ik daar dus helemaal achter. Mijn persoonlijk zwak voor veel wat Zeeuws is valt bij wijze van spreken daarbij in het met. Terwijl ik bijna twintig jaar geleefd en gewoond heb op een Zeeuws eiland en zij -in een viertal perioden- alles bij elkaar nog geen jaar. Is dat te verklaren? Rationeel zeker niet. Maar gevoelsmatig?

Eerst dus maar wat meer over haar boek. Eerder schreef Loes in het inmiddels niet meer verschijnend Zeeuws Magazine onder de titel ‘Ochtend in Zeeland’ een serie artikelen over haar vier verblijfsperioden op Walcheren in de jaren 19431945, toen ze tussen de acht en tien jaar oud was. De opzet van haar twee tot vier maanden durende logeerpartijen in Zeeland was, dat ze op het platteland bij zou kunnen komen van de bepaald net florissante levensomstandigheden in een grote stad als Rotterdam als gevolg van de Duitse bezetting. De herinneringen aan die tijd vormen de basis van het 128 pagina’s met veel foto’s tellend boekwerk, geschreven vanuit het gezichtspunt van het kind dat ze toen was en omlijst met korte Zeeuwse impressies van veel latere en zelfs heel recente datum..

Het is geworden wat het moest worden: een subjectief verhaal, dat ik met heel veel aandacht en respect voor de wijze waarop ze het kind van toen doet herleven, heb gelezen en hier en daar herlezen. Het is natuurlijk heel knap als iemand van in de zestig op basis van wat er in het eigen geheugen is opgeslagen een stadskind van een . jaar of acht neerzet in een totaal andere wereld met vreemde, boerse mensen, die een onverstaanbare taal spreken, vreemde kleren dragen, heel vroeg naar bed gaan maar ook weer onmogelijk vroeg opstaan, die stipt om 12 uur bloemige aardappelen met een klont boter van eigen fabricaat plus sla plus een of twee eieren (van eend of gaps, want dan zijn ze wat groter) eten, die een mooie kamer hebben waar ze ’s zondags slechts eventjes in zitten om koffie te drinken, die `stropievee op hun boterhammen smeren, die na de maaltijd nagenoeg onverstaanbaar met een typische dreun langdurig uit de bijbel lezen en met zo’n zelfde dreun bidden en danken, die geen badkamer, geen geiser, geen telefoon hebben, die de achterdeur gebruiken in plaats van de voordeur…. (Klopt allemaal als een bus, denk ik al lezend, me realiserend, dat in de oorlogsjaren in mijn woonplaats op Tholen nagenoeg niemand meer in klederdracht rondliep. Maar die dampende schaal met aardappelen en de rest van de dagelijkse warme prak zie ik weer voor me, evenals de lampetkan op je slaapkamer en ik hoor de dreun van de bijbellezer en de preeklezer als mijn vader ziek was of ergens anders voorging en ik zie de mannen in de zijbanken opstaan bij het Lang gebed met de pet voor hun gezicht, de rand net onder hun ogen en ik herinner me de jongensspelletjes: strepen, murpelen, takje spelen, slootjespringen, zwemmen in de kil bij het stoomgemaal of bij de tweede weel in de zeedijk langs de Eendracht…)

Terug naar het kind, dat zich, vanaf het allereerste moment dat ze kennis maakt met het Zeeuwse pleeggezin, veilig zegt te weten en zich thuis voelt. ‘En hoe het kwam dat ik mij in het stille land achter Zoutelande direct op mijn gemak voelde -sterker nog: ronduit gelukkig- dat weet ik nog steeds niet,’ staat op pag. 15. Als Loesje vier maanden na haar aankomst weer terugkeert naar Rotterdam built ze en ze kan alleen maar getroost worden door de belofte dat ze gauw weer terug mag komen. Ze is inmiddels volledig ingeburgerd en zegt alleen al voor de poezen op Walcheren te willen blijven (waaruit weer eens blijkt welk een onwaarschijnlijk dominerende rol poezen in het leven van Loes’ (en mijn) oudere en huidige generatie spelen-jv).
In het Rotterdam van die jaren is het leven een grote ellende en ook daarvan doet Loes tussendoor verslag. Eind ’43-januari ’44 en juni ’44- september ’44 zijn de twee volgende perioden van het verblijf in Zoutelande, waar in tegenstelling tot de situatie in de Maasstad nog nagenoeg nets veranderd is. Schrijnend is het relaas over wat het gezin Vreugdenhil op de Statenweg in Rotterdam in de hongerwinter moet doorstaan. In die tijd speelt zich ook op Walcheren een schokkende gebeurtenis af: het eiland komt voor een groot deel onder water te staan en ook in Zoutelande moeten mensen hun ondergelopen huizen verlaten, ook het pleeggezin van Loesje. Terwijl het water er nog staat maar Nederland is bevrijd, gaat het kind voor de 4′ maal naar Walcheren, uitgenodigd per briefkaart door de pleegouders, die hun post steeds beginnen met de woorden:”Wij zijn goed gezond en hopen van u het hetzelfde’. De reis naar Walcheren loopt via het eiland Tholen waar wordt overnacht (bij mijn ouders-jv) en Bergen op Zoom. ‘Maar zoals altijd komt mijn pleegvader me een eindweegs tegemoet’, aldus de schrijfster. Het pleeggezin woont nu in een pension onder aan het duin, het leven is volkomen anders geworden. Het kind van tien ziet voor het eerst de zee – voordien waren de duinenrand en het strand door de bezetter totaal versperd- en beleeft in deze periode angstige avonturen, waarvan het ronddobberen in een bootje op een ondergelopen mijnenveld voor de nodige spanning zorgt.

Zeeland -ze komt er nog vaak- is in het hart van de Loes van nu gebleven. Vanaf het eerste moment voelde ze er zich thuis, heeft er “gouden tijden” beleefd, beschermd door trouwe, altruïstische Zeeuwse mensen. In het voorwoord van haar boek tref je dan ook deze regels aan: ik wil met dit boek ook een klein monument oprichten voor een paar gezinnen in Zoutelande. Een van die gezinnen nam mij op in huis. En samen met de buren opende het mijn ogen voor allerlei waarden die ook nu nog mijn leven bepalen.

Jaap Vreugdenhil,
Redacteur